AHMAS

A. Professionaliteit

• A. Professionaliteitsleer
  • Inleiding
  • 1. Uitgangspunten
  • 1.1 Belangen
  • 1.1.1 Doeltreffend
  • 1.2 Context
  • 1.2.1 Contextuele kennis
  • 1.2.2 Prof.stijl
  • 1.2.3 Pers.waarden
  • 1.3 Cultuur
  • 1.3.1 Balanceren
  • 1.3.1.1 Fractaal
  • 1.4 Perspectief
  • 1.5 Positie
  • 1.6 Succescriteria
  • 1.7 Wederkerigheid
  • 1.8 Interactiviteit
  • 1.9 Randvoorwaarden
  • 2. Ordenen
  • 2.1 Begrippen
  • 2.1.1 Soc.normativiteit
  • 2.1.1.1 Prof.sering
  • 2.1.1.2 Handelen
  • 2.1.1.3 Doen (arts)
  • 2.1.2 Kwaliteiten
  • 2.1.2.1 Functionaliteit
  • 2.1.2.1.1 Pers.kwaliteit
  • 2.1.2.1.1.1 Kwetsbaarh.
  • 2.1.2.1.1.1 Zelfregulatie
  • 2.1.2.1.1.2 Accountability
  • 2.1.2.1.1.2.1 Tuchtzaken
  • 2.1.2.1.1.3 Bewijsvoering
  • 2.1.2.1.1.4 Bekwaamh.
  • 2.1.2.1.1.5 Bewustw.
  • 2.1.2.1.1.6 Metakwaliteit
  • 2.1.3 Kwantiteit
  • 2.1.4 Doelen
  • 2.1.4.1 Dilemma's
  • 2.1.5 Kaders
  • 2.1.6 Prof.posities
  • 2.1.7. Professional
  • 2.1.8 Voorwaarden
  • 2.2 Modellen
  • 2.3 Theorieen
  • 2.3.1 Interactietheorie
  • 2.3.2 Meervoudig-sociaal
  • 2.3.2.1 Intrapersoonlijk
  • 2.3.2.2 Interpersoonlijk
  • 2.3.2.3 Maatschappelijk
  • 3. Levensloop
  • 4. Historie
  • 4.1 Grondslagen
  • 4.2 Pioniers
  • 4.2.1 Medical deontology
  • 4.3 Onderzoek
  • 5. Contrasten
  • 5.1 Vier steenhouwers
  • 6. Bronnen
• B. Methode
• C. Professional
• D. Ervaringsdesk.
• E. Studiemodules

2.1.2 Kwaliteiten

Kwaliteit is het geheel van eigenschappen en kenmerken die gekoppeld zijn aan belangen en daardoor professionaliteit haar eigen karakter geeft. Als het gaat om doorslaggevende kenmerken, eigenschappen die als maatstaf dienen, spreekt men van criteria. Doorgaans voegt men een aantal professionele kwaliteiten samen tot functionaliteit als een soort metakwaliteit.

Hoe doe ik dat? 

1. U beoordeelt professionaliteit vanuit een werkzaamheidsperspectief. U denkt in termen van functionaliteit
2. U plaats de zaken in een vakinhoudelijk of beroepsmatig perspectief. U denkt in termen van doelmatigheid
3. U beoordeelt in termen van goed of slecht, in wat zou moeten of juist niet. U kijkt naar moraliteit
4. U beoordeelt in termen van goed of slecht met het oog op de gevolgen voor anderen. U kijkt naar ethiek
5. U denkt in termen van mooi, lelijk of elegant. U gebruikt het begrip esthetiek
6. U denkt in termen van plezier, energiek of juist vervelend. U hanteert het begrip vitaliteit
7. U stemt uw handelen af op de situatie of setting waarin u verkeert. U gaat uit van contextualiteit
8. U hanteert diverse perspectieven door en naast elkaar. U gaat uit van de praktijk.

Meer weten? Zie Begrippen