4.1.1.1.1.3 Deel 3

"Een confrontatie" 

“Als jij voelt dat je nooit een goede verpleegkundige wordt, dan moet er toch wel iets verschrikkelijk mis zijn met jouw verstandelijke vermogens,” zegt Frans als Marjan bij hem komt met de mededeling dat ze nog steeds met twijfels rondloopt. “Ja, verschrikkelijk mis,” herhaalt Marjan half automatisch. “Ik deug gewoon niet voor dit rotvak, dat zeg ik toch.” “Ja, zo voelt het, dat heb ik begrepen,” zegt Frans. “’Maar wat ik bedoel, is niet je gevoel, maar je gedachten. Daar is iets grondig mis mee.” “Gedachten, ik heb helemaal geen gedachten,” zegt Marjan opstandig. “Ik heb gewoon op mijn donder gekregen, omdat ik van alles verkeerd heb gedaan. Wat moet je daar nu voor gedachten over hebben? Ik heb de laatste maanden van meneer Zwartjes verknald en van mevrouw misschien wel de rest van haar leven. Ik heb de hele zaak vanaf het begin af aan gewoon verkeerd ingeschat.” Frans houdt Marjans blik gevangen terwijl hij heel rustig nee schudt. “Volgens mij heb jij niets verkeerd ingeschat. Zullen we de zaak maar eens op een rijtje zetten?” Marjan knikt wat weifelend. Frans begint rustig aan zijn betoog, dat vooral bestaat uit vragen. “Ik beluister allerlei gevoelens in je woorden. Kun je me vertellen welke de boventoon voeren?” “De boventoon..., daar vraag je me wat,” reageert Marjan aarzelend. “Op de eerste plaats ben ik boos. Ik vind dat ik de kritiek niet heb verdiend. Ik heb verdorie mijn best gedaan om hen zelf de beslissing over de trial te laten nemen en dan dit. En verder ben ik ook wel teleurgesteld. Ik dacht dat ik echt iets voor hen had betekend in al die tijd dat meneer hier op de afdeling was en dat we ook een hechte band hadden opgebouwd. Maar zelfs een bedankje kon er nu niet meer af. Het was alsof ik met een vreemde zat te praten. Nu is het net of alles wat ik voor hen heb gedaan helemaal niet telt, of ik het net zo goed niet had kunnen doen. En als ik heel eerlijk ben, voel ik toch ook wel iets van schuld. Heb ik het wel goed gedaan, ben ik altijd wel eerlijk geweest en heb ik hen wel de juiste beslissing laten nemen? Ik weet het niet... moeilijke vraag... het loopt ook allemaal door elkaar.” Als Marjan stilvalt, neemt Frans het woord weer. “Goed, dus als ik het geheel even samenvat, zeg je dat je je wat verward voelt, maar vooral boos, teleurgesteld en wellicht ook schuldig, omdat je kritiek in plaats van erkenning hebt gekregen. Ja?” “Klopt!”

“Ik ga even verder. Uit jouw gevoelens maak ik op, en je moet me maar corrigeren als ik het mis heb, dat je het idee had, dat je het er heel goed vanaf hebt gebracht. En dat dat vooral aan jouw inzet te danken is geweest. Ja?” “Inderdaad, dat vind ik eigenlijk wel, ja!” “Tegelijkertijd heb je mevrouw Zwartjes leren kennen als een aardige, reeele vrouw, die het momenteel bijzonder moeilijk heeft.” “Ja, ik kan me haar situatie heel goed voorstellen.” “Mooi,” vervolgt Frans. “Het probleem is alleen dat mevrouw Zwartjes nu iets lelijks over jou zegt. Ergo: of jij deugt niet of zij deugt niet. Zij is de patient. Zij heeft net haar man verloren en heeft daarom blijkbaar het recht om zo te reageren. Conclusie: ik deug niet, ik heb het verkeerd gedaan! Dus voel je je schuldig tegenover de familie Zwartjes en misschien ook wel tegenover ons. Dus zeg je: “Ik word nooit een goede verpleegkundige”. Klopt dat?” Als Marjan dit bevestigt, zegt Frans: “Nou, wat leert dit alles ons? Op de eerste plaats dat gevoelens niet zomaar uit de lucht komen vallen, maar het gevolg zijn van verwachtingen, ideeen en gedachten. Op de tweede plaats dat mevrouw Zwartjes dus niet zozeer jou bekritiseert als wel je verwachtingen. Akkoord? Gaan we nog een stapje verder. In wat voor positie bevindt mevrouw Zwartjes zich momenteel?” Marjan aarzelt even, maar zegt dan: “Zoals ik net al zei, ze begint zich nu pas te realiseren wat er allemaal is gebeurd. Haar hele toekomstperspectief is in een paar maanden tijd grondig veranderd, zeg maar gewoon vernietigd.” “Kortom, mevrouw Zwartjes zit mentaal helemaal aan de grond,” vat Frans samen. “Verward, boos en verdrietig en misschien ook wel vol schuldgevoel dat zij haar man destijds niet heeft tegengehouden bij die trial. Mag je dan van zo iemand verwachten dat ze oog heeft voor jouw problemen? Kun je redelijkerwijs van iemand in haar positie, op zoek naar een bliksemafleider, een kop van Jut en nog meer van dat soort dingen, verwachten dat ze genuanceerd denkt? En dat ze inziet dat jij destijds weinig anders kon doen dan wat je gedaan hebt?” “Nee, natuurlijk niet,” erkent Marjan nu ruiterlijk. “Als je het zo ziet dan is haar ondankbare en onredelijke gedrag eigenlijk heel logisch.” Frans trekt het lijntje nog even door: “Goed, als alles zo logisch is, wat heb jij jezelf dan te verwijten?” Marjan aarzelt nog even om volledig mee te gaan in Frans’ logica. “Weet je wat het is, Frans, achteraf heb ik toch mijn twijfels of ik het wel goed heb gedaan. Ik denk nu dat ik de gevolgen van de trial beter had moeten inschatten. Ik had meteen met de oncoloog moeten overleggen of die trial wel zo geschikt was voor deze patient. Misschien had ik wat dat betreft gewoon duidelijker moeten zijn.” “Akkoord, achteraf gezien had je het misschien anders kunnen doen, maar daar wil ik dan wel een kleine nuancering in aanbrengen. Op de eerste plaats: hoe zou je dat voorzien kunnen hebben? Hoeveel mensen in dit soort zware trials heb jij tot nu toe begeleid? Bovendien, ken jij iemand die in de toekomst kan kijken? Misschien was meneer Zwartjes wel opgeknapt door de kuren, voor kortere of langere tijd? En dan nog, was het aan jou om die keuze te maken? Je hebt hem toch goed geïnformeerd destijds over zijn kansen en wat jouw visie was op het geheel?” “Jawel, maar...” “Maar wat? Ben jij een slechte pleeg omdat je meneer Zwartjes’ toekomst niet precies kon voorspellen? Die oncologen mogen dan misschien wel erg dol op onderzoek zijn, echt gek zijn ze niet en ook zij konden over het beloop bij meneer Zwartjes geen zinnige voorspellingen doen. Bovendien, al kon je het wel, maakt een slechte voorspelling iemand meteen tot een slechte verpleegkundige of dokter? Ik hoop het niet, want dan kunnen wij hier allemaal wel inpakken. Nelleke en ik hebben inmiddels behoorlijk wat ervaring, maar we maken allebei nog regelmatig fouten hoor! Kortom, waar het mij om gaat, is dat als je van jezelf dingen eist, het zelden goed gaat. Als je gedachten hebt in termen van “het moet...”, “het is verschrikkelijk als…” en meer van dat moois, dan doe je jezelf tekort en dat lijkt me niet handig.” “Dus je bedoelt: het had allemaal wat anders kunnen lopen, maar misschien ook helemaal niet?” “Precies, het enige dat nu niet anders kan lopen, is dat mevrouw haar verdriet en boosheid ergens kwijt moet. Gek genoeg “kiezen” mensen daar nou juist anderen voor waarvan ze het gevoel hebben dat ze het wel aankunnen of gewoon mensen die toevallig beschikbaar zijn. Vaak zijn dat juist de mensen die ze na aan het hart liggen.” Frans leunt ontspannen achterover om zijn woorden nog wat extra kracht bij te zetten.“Denk je dat echt? Bedoel je dat mevrouw Zwartjes juist mij als kop van Jut gebruikt, omdat ze wel vertrouwen in me heeft? Tja, als je het zo ziet, dan heb ik hen dus toch wel goed begeleid.” “Ja, hen wel,” reageert Frans laconiek. “Maar jezelf niet. Ik bedoel de manier waarop je zelf het geheel evalueert. Het zou me niet verbazen als jij het vak vooral ziet als een manier om mensen gelukkig te maken.” “Is dat dan niet zo?” vraagt Marjan verbaasd. “Ik bedoel: daar gaat het toch om... om mensen te helpen.” “Jawel, maar persoonlijk benoem ik dat helpen zelf liever in termen van mensen “minder ongelukkig” maken. Dan valt het achteraf nog wel eens mee!”

Frans laat Marjan zien dat haar gedachtegang niet logisch is. Eerst stelt hij haar een aantal vragen of na te gaan of hij haar goed begrijpt. Daarna geeft hij zijn visie op het geheel.

Meer weten? Zie Onco.verpleegk.